vrijdag 13 november 2009

Column ‘Wat kunnen “calculerende ouders” voor de instelling betekenen?’ door Huib van den Doel

.
In mijn praktijk vanuit de Stichting Hoofd-Hart-Handen heb ik de laatste tijd veel te maken gehad met `calculerende ouders’, die een kind of pupil hebben met een persoonsgebonden budget (PGB), dat in een instelling is geplaatst. Dit type ouders treedt ook op in instellingen zonder dat er sprake is van een PGB, als de indruk bestaat dat het vermeende `grote geld’ dat overheid voor hun kind aan de instelling betaalt, niet ten goede komt aan het kind zelf.

Deze ouders vragen mij dan om advies en hulp, wat mij in grote verlegenheid brengt, want ik zie het enigszins anders. Laat ik vooropstellen dat ik ervan overtuigd ben dat gehandicapt leven zin heeft, ook al zal ik volmondig toegeven dat het krijgen en het hebben van een gehandicapt kind voor een ouder een grote ramp is. Ik zou mij moeten schamen als ik vanuit mijn spirituele visie op de zin van ieder leven, het krijgen van een dergelijk kind als een cadeautje zou moeten aanprijzen. Toen ik zorgdirecteur was van de Willem van den Bergh-Stichting in Noordwijk, bemoeide ik me graag met sterfgevallen en begrafenissen van cliënten die bijna elke week voorkwamen. Ik praatte dan met de familieleden: vaak fantastische ouders. Maar een enkeling was gekomen omdat er – in de `rijke’ tijd van toen – wellicht iets te erven viel, nadat zij jarenlang de bezoekkosten (if any) hadden gedeclareerd bij de budgethouder van het veelal ernstig gehandicapte familielid. De medebewoners van de gestorvene echter toonden verbondenheid en leden sterk onder het verlies. Ik probeerde in een gesprek met de familie wel eens uit te leggen wat de geweldige bijdrage geweest was die de overleden cliënt aan de eigen woonomgeving en aan de samenleving had geleverd; er waren er die daarover hun schouders ophaalden en vonden het een goede zaak dat de dood nu een einde had gemaakt aan dit in hun ogen mislukte leven.

Maar er zijn ook cliënten van wat men vroeger `van hoog niveau’ noemde, een aanduiding van de cognitieve vermogens en de daarbij aangeleerde manieren en maniertjes; soms zijn deze afkomstig uit hetzelfde niveau: goed gebekte ouders, die uit het leven het beste slepen wat er te halen is. Hier is niets mis mee, want ook ik probeer dat: het goede recht van ieder mens. Jezus zei immers: `heb uw naaste lief als uzelf’, wat impliceert dat je ook jezelf lief moet hebben.

Er doet zich daarbij echter één probleem voor: je leeft in een omgeving met mensen die naar hetzelfde streven. En wat de een krijgt, moet de ander soms missen. Daarom heeft het onderwijs, als het goed is, sociaal besef bijgebracht. Vroeger spraak Van Kemenade over `sociale bewustwording’, maar daarmee bedoelde hij iets anders. Mij gaat het erom, te letten op het feit dat je in een samenleving leeft waar meer mensen dan jij alleen rechten hebben, waarvoor je soms iets moet inleveren.

Sommige ouders kunnen daar niet bij, want zij hebben dan de neiging om – onbewust – hun frustraties over de handicap van hun zoon of dochter om te zetten in spervuur jegens de instelling waar het kind een liefdevol onderkomen heeft gevonden omdat de vader of moeder het niet meer aankon. `Hoeveel geld krijgt die instelling voor mijn dochter? Komt dat allemaal wel ten goede aan mijn kind? Hoeveel uren begeleiding krijgt hij/zij per week? Vast veel minder dan waarvoor betaald wordt?’

Die arme directeuren van zulke instellingen, die toch al niet weten waar ze het zoeken moeten met al die bezuinigingen en steeds veranderende wet- en regelgeving, mogen dan ook nog per geval gaan verdedigen hoe hun uitgavenpatroon in elkaar zit. Vanwege de bezuinigingen hebben zij ook geen mensen (meer) in dienst die deze discussies voeren. Het doet me denken aan die garage, waar een bord aan de muur hing met de tekst `Klachten kunnen we niet aannemen wegens personeelsgebrek’. Dat is een lachwekkend beeld, maar niet geheel bezijden de waarheid.

Die ouders zitten er ook niet helemaal naast. Het is een goede zaak dat door de instelling duidelijk gemaakt wordt welk geld er aan iedere cliënt wordt besteed. Dat is soms een individuele uitgave, soms een bedrag voor de groep waarin het kind of de pupil zich bevindt. Ook is er nu, behalve een persoonsgebonden budget, een zorgzwaartepakket (zzp), waaruit ook kan blijken wat die cliënt `opbrengt’. Natuurlijk moet er tussen de uitgaven en inkomsten een evenwicht zijn, maar men moet goed begrijpen dat er aanzienlijke overheadkosten zijn (die niets te maken hebben met de auto van de directeur), en dat je niet alles wat er gebeurt in de instelling, per cliënt kunt uitrekenen.

Want er is geen sprake van een eenrichtingverkeer. Een gehandicapte is nooit geestelijk gehandicapt, want zijn geest is eeuwig (vanuit de geestelijke wereld gekomen, en teruggaand naar de geestelijke wereld) en onbeschadigd. Hij is `slechts’ verstandelijk beperkt. Hij heeft een `karwei’ op aarde. Bij de vervulling van dit karwei moet hij geholpen worden door... medewerkers, die ook een `karwei’ hebben. Ze helpen dus elkaar.

Er kan dus nooit sprake zijn van een eenzijdig zorgproduct dat aan de cliënt wordt gegeven. De medewerker is zelf onderdeel van het zorgproduct. Vanuit die wederkerigheidsgedachte geeft de cliënt ook aan de medewerker zorg. In mijn praktijk in zorginstellingen heb ik daarvan tal van voorbeelden voor ogen gezien en heb ik er ook zelf van geprofiteerd.

Je hebt dus te maken met een leefgemeenschap waarin een zekere mate van solidariteit behoort te gelden. Het is zou te `bejammeren’ zijn als een antroposofisch geïnspireerde instelling wordt benaderd als ware het een Supermarkt die twee flessen te weinig melk heeft geleverd voor de gepresenteerde rekening. Dit is in strijd met twee antroposofisch geïnspireerde principes: a) De onderlinge solidariteit, en b) Het principe van de wederkerigheid in de relatie tussen medewerker en cliënt.

Vanuit dit uitgangspunt kan de directeur gerust tijd vrij maken om met de ouders te spreken. De ouders, de instelling en hijzelf zullen er rijker van worden.

Huib van den Doel

Geen opmerkingen:

 
Site Meter